God,

Als U mijn brief ontvangt, is de grote volksverhuizing welhaast weer tot stilstand gekomen. Ik bedoel dan alleen maar die van de eerste wereld, de westerse, de onze.

De vlucht voor geweld, etnische zuivering, honger, dorst en ziekte, ik heb daar niets anders voor dan een wanhopige verzuchting: "ach mijn God toch....". Het is zo onvoorstelbaar, zo ver weg, niet te vatten.

Wat een beetje binnen het bereik van mijn begrip ligt van de afgelopen vakantietijd, roept bij mij een intens medelijden op met U en dat bij al de ellende op de wereld, waar U om uitkomst wordt gebeden. Wat moet U het zwaar hebben gehad. Uw roerig volkje veilig op de weg houden en ze heel thuis brengen is één ding, maar in wereldtoernooien ook nog doelpunten laten maken, strafschoppen tegenhouden, colletjes nemen, etappes helpen winnen, paard en ruiter ongeschonden door barrages jagen, dat is iets heel anders.

Ik heb er naar gekeken, in een makkelijke stoel, een glas koel nat binnen handbereik. Wat me zo bijzonder boeide en me telkens weer deed afstemmen op het WK voetbal, was niet zozeer de wedstrijd dan wel de snelheid, het incasseringsvermogen en de souplesse, die schuilen in een welgeschapen en goed getraind mensenlijf. Een proeve van de hitte waaronder de prestaties moesten worden geleverd kregen we hier enkele weken later te verduren. Ik werd er bij tijd en wijle door geveld en kon dan pas bij de late
avondkoelte weer tot enige activiteit komen.

Heer, als al die mogelijke biologische kracht en die mentale beheersing eens konden worden omgezet in kracht en beheersing tot behoud, tot verkrijgen van vrede. Als strijd en rivaliteit alleen in spel zouden bestaan, als de prijs altijd zou worden gedeeld, hadden we dan iets van Uw hemel op aarde?

Ik groet U als van ouds,
Uw liefhebbende Martha