God,

Het is te gek, zoals in mijn tuin de camelia al wekenlang staat te bloeien. Een struikje van een meter hoog, een wolk van rozerood waarachter het winterharde groen schuilgaat.

Door de nachtvorst waren wat bloemen bruinbevroren, maar achter elke van deze piepten een of twee nieuwe knoppen tevoorschijn. Ik heb geteld, maar bij honderddertig ben ik de kluts kwijt geraakt. Onvoorstelbaar, wat een bestaansdrift. Je krijgt er een heerlijk gevoel bij: schepsel, leven, schoonheid, warmte, heelheid, vrede.

Ik stond er zo maar stilletjes naar te kijken en al die edele gevoelens borrelden op in mij. Maar Heer, plotseling realiseerde ik me, dat Uw schepping toch niet helemaal zo liefelijk is. De camelia droeg in dikke, groengesloten knoppen haar leven de winter door. Zo maar zonder strijd? De merel trappelt de worm uit de
grond, de kat beloert de merel ...

Het hert ontschorst de toom, de leeuw jaagt en verscheurt het hert.

Voedselketens zijn strijd en dood ... wreed. De gedachte liet me niet meer los, eens te meer toen ik de krant ter hand nam. De mens heeft altijd gegeten van de vruchten der aarde, gejaagd op wild en vis, om te kunnen leven.

We hebben de voedselvoorziening aardig in de hand gekregen en zouden daarmee in vrede kunnen leven, als "genoeg" genoeg was. Helaas, we willen meer, we vernielen om te vernielen, we doden om te doden.

We gunnen elkaar de plek niet om te leven, zomin als de eigen manier om U te dienen. We maken elkaar af met pesterijen, verdachtmaking, fluistercampagnes en laster.

God, wat is de kroon van Uw schepping verworden. Is er nog redding mogelijk? Kom tegemoet aan mijn machteloos denken en leer me mij hoopvol te spiegelen aan m'n camelia.

Vader, wees met mij en al Uw andere domme kinderen, dat bidt
Uw liefhebbende dochter
Martha