God,

Weer hebben we een stukje van ons aards bestaan prijs gegeven aan de geschiedenis. Eenennegentig werd tweeennegentig.

God,

Op een avond werd in ons gezelschap gesproken over het op handen zijnde carnaval, enthousiaste vierders en wat gematigder zijlijnkijkers.

God,

Uw schepping loopt hier ver vooruit op het seizoen en op het kerkelijk jaar. Als je goed om je heen hebt gekeken, zag je in februari reeds alle kleuren lentebloemen en een rijke schakering van milde prille groenen aan bomen en struiken.

God,

Als U mijn brief ontvangt is het allemaal al weer ver voorbij en vergeten misschien ook al wel. Zoals dat gaat bij ons mensen, maar voor U is gisteren en morgen vandaag ...

God,

We hebben een goede vriend verloren. Onverwacht en plotseling is hij over de grens gegaan van tijd naar eeuwigheid. Hij laat een grote leegte achter; op de eerste plaats natuurlijk voor zijn gezin, zijn familie.

God,

De laatste keer dat ik schreef was voor de grote vakantie-volksverhuizing.
Ik had het met U toen over een gestorven vriend. Hij veilig bij U thuis, zijn vrouw, zijn gezin, zijn vrienden en magen hier achterlatend, met eenzelfde reis in het verschiet.

God,

Gisteren heb ik een wandelstok gekocht. Wees maar niet bezorgd; ik ben niet opeens slecht ter been geworden. Hoewel ik mijn steun en toeverlaat aan U heb verloren, is die stok zeker geen symbool van afhankelijkheid of onzelfstandigheid. Ik kan me gelukkig redelijk redden.

God,

In een gezelschap spraken we over Uw zoon Jezus. Hoe hij zijn nieuwe boodschap goot in de vorm van oude parabels. Het volk kende de parabels maar Jezus gaf er een eigentijdse verrassende dimensie aan.

God,

Is er iets met U aan de hand? Ik vraag U dit, omdat ik om me heen zulke ongewone dingen zie, waarbij ik denk: "kan dat nou allemaal wel!"