God,

Het is avond en al laat. Ik ben juist terug van uitgeweest, maar ik moet U eerst nog even schrijven, voor het naar bed gaan. Ik had zo'n zin om Nederland te zien dat ik vanmorgen de trein heb genomen en kris kras door het land ben gegaan.

Eerst naar Maastricht, koffiedrinken en wat ronddwalen door die prachtige oude stad. Vandaar voerde de N.S. me via Utrecht naar Alkmaar, gezellig bijpraten met een oude vriendin, een stevig avondmaal en weer huistoe.

Ik had een tijdschrift en een puzzleboek meegenomen, om in de trein wat te doen te hebben; ze zijn dicht gebleven. Ik had zoveel te kijken, te dubben en te dromen.

Pasen is voorbij, het feest van de verrijzenis. Als mensen al moeite hebben te geloven dat het kan: "opstaan uit de dood en eeuwig leven", dan behoeven ze maar goed toe te zien wat er in Uw schepping gaande is.

Het slechte weer van een hele winter kregen we voorgeschoteld in vier weken, die april heetten. Er komt niks meer van terecht denk je en zie, het dode hout wordt zacht, het kleurt en knopt; tegen
alles in berst het leven naar buiten. Het bruine gras, groen opnieuw, de vruchtbomen bloesemen in de overstroomde gaarden. Ademloos heb ik toegekeken: herboren, vernieuwd leven, eeuwig leven, zichtbaar tenonder gegaan en bezweken en toch weer uitbrekend, om opnieuw te zijn.

Al mijmerend besefte ik dat het inmiddels mei is geworden, een maand die is toegewijd aan Maria, die gebaard heeft, een zoon, bestemd tot val en tot opstanding van velen, zoals Simeon haar voorspelde in de tempel.

Waarom toch mei, om haar te eren en te gedenken? "Gekomen is de lieve mei, Ma-aiii-jaaa", met een reuze uithaal. Zo lief is het anders niet, want voor ik vanavond thuis was, ging er nog een flinke donderbui overheen. Ik denk dat het ook toen allemaal zo lief niet was.

Wat een saai bestaan, als we de bidprentjes moeten geloven. Maria op een stoeltje aan het spinnewiel, met een vogeltje op haar schouder. Jozef aan het werk met een lelietak in de ene en een schaaf in de andere hand en Jezus die de krullen van het hout één voor één wegdraagt. Ik stel het me anders voor.

Een hard werkende vakman, die best de kost kan verdienen. Een kwieke huisvrouw, die behoorlijk de touwtjes aan elkaar weet te knopen en die kan mopperen als haar zoon, in zijn wilde spel, de waterketel omstoot of de melkkom aan barrels laat vallen. Een zoon, waar de ouders trots op zijn, waarvan ze hopen dat er een goed mens uit zal groeien, die ze leren en laten Zeren. Als hij meer wordt dan zomaar een goed mens, dan moet zijn opvoeding daar toch ook toe hebben bijgedragen. Wat een geweldige vrouw moet Maria geweest zijn. Niet helemaal begrijpend, maar gehoorzaam aan Uw woord, overtuigd dat het goed was wat die jongen van haar ondernam, al leek het op het laatst ook spaak te lopen. Ze geloofde in hem, ze geloofde dat U, Heer, in hem de mensheid redding wilde geven, leven voor eeuwig.

Als ik maar een beetje van haar moed, van haar kracht, van haar vertrouwen mocht bezitten, het zou mij goed zijn.

Wilt U haar van mij groeten,

als altijd, Uw Martha