God,
ik schrijf U maar ....
Als ik bedenk, wat ik U de laatste tijd heb geschreven, God, dan zou U, of iemand, die inzage krijgt in Uw post, denken, dat Uw dochter Martha een zwartgallig wezen is, dat verdrinkt in verdriet en zorgelijkheden. Nou, dat is niet zo hoor. Ik ben eigenlijk best blijmoedig.
Nu zal ik dan eens iets vrolijks vertellen.
Vorige week was ik op bezoek bij een kittig klein oud omaatje.
Een huisvrouw, die "niets doet", moet toch iets doen nietwaar? Daarom werk ik mee in een club voor vriendschappelijk huisbezoek aan bejaarden. Oma dan is over de tachtig, slecht ter been en zo gekrompen in haar lange leven, dat het lijkt, of haar kleine, maar nuchtere en praktische verstand, haar groot geloof en haar alomvattende liefde voor haar eigen volkje, bijeengehouden worden door een rimpelig velletje, gesteund door een krommig skeletje.
Ze kan prachtig vertellen in haar sappige dialect, gezeten in haar veel te grote stoel en als ze goed opdreef is, vooral met vroeger dan heb ik haast moeite, om het allemaal te snappen.
Die middag, vorige week, was ze op dreef hoor.
Middenin haar verhaal, ging opeens met een zwaai de deur open en kwam haar jongste kleindochter binnen. Ik zag iets verschieten in oma's ogen.
Het kind met haar ontluikende lijfje, had een jurk aan in allerhande kleuren, soorten weefsels en druksels. De lange rok fladderde in aantallen stroken om haar veulen-benen. Hij leek recht uit de verkleeddoos van zolder te komen.
Showend wervelde ze naar oma's stoelleuning en vleide: "Dag Oma, hoe veinde mun nuw klêêd?"
De rimpeltjes net boven oma's wangen en om haar mond werden dieper, er kwamen tinteltjes in haar ogen en ze zei: "Keind laat eens kijken. Is ut medern?"
"Ka Oma, 't is hêêl medern."
"Nou keind, dán is ut schôôn."
Ik zou willen, dat ik zó wijs kon zijn, zo groot in zo kleine dingen.
Ik bid ervoor. Ik groet u zeer,
Martha