God,

Ik wens U alle goeds toe met Uw moeilijke volkje in het jaar 1980 dat alweer een dikke maand oud is.

God,

Dezer dagen hoorde ik toevallig een praatje over de radio, dat me zeer verontrust heeft. Die verontrusting komt niet alleen door wat die professor uit Wageningen in tien minuten vertelde, in een uitzending van de overheid, maar meer nog de samenhang daarvan met allerlei, wat in ons wereldje omgaat, waar ik allang over loop te piekeren.

God,

Ja, dit jaar is het mijn deur dan niet voorbijgegaan.
Juist op 't randje tussen winter- en lenteweer, aan het begin van de Goede Week werd ik geveld. Met hoge koorts in bed.

God,

Nog even en de grote exodus begint weer. Ik hoor op de radio na het nieuws bijna dagelijks vertellen, dat zeven miljoen Nederlanders in het hoogseizoen op vakantie gaan.

God,

Ik heb me in de vakantietijd bijzonder goed kunnen amuseren, bij mooi weer en bij lelijk weer. Bedankt, Heer, voor alles wat ik mocht genieten: de wandelingen, de tochtjes die we maakten, het lekker uit eten, het heerlijk thuis zijn samen en het ontmoeten van mensen.

Dag Martha,

Vandaag is het 29 juli, de feestdag van jouw patrones en dat is de aanleiding om jou een briefje te schrijven.

God,
Als U mijn brief krijgt zijn we al weer ver gevorderd in de Advent. Gaudete, verheug U en verblijd U, het is alweer voorbij, de tijd van wachten naar het licht.