1978 brief 1
God,
Het heet alweer februari. De kerstbeeldjes zijn in het oude vloeipapier gepakt en met de stal weer voor een jaar naar de zolder verhuisd. Ik heb de brievenbak leeggemaakt. Alle kerst- en nieuwjaarskaarten zijn nog eens door mijn handen gegaan en definitief naar het oud papier verwezen.
1978 brief 2
God,
Volgens oeroude tradities zou ik nu bepaalde kriebels moeten voelen, waaraan, weer of geen weer, geen enkele tegenstand te bieden is. Voorjaar.
1978 brief 3
God,
Hebt U Ciska ook gezien in de kapel van Onze Lieve Vrouw ter Nood. Ik liep er binnen om even van de stilte te genieten, uit te rusten en even aan U, aan mij, aan ons, aan eeuwigheid te denken.
1978 brief 5
God,
Als U mijn brief krijgt, is wat ik U schrijf waarschijnlijk al oud nieuws, maar ik moet het toch aan U kwijt. Het houdt me zo bezig; ik kom er niet van los. Het was me de week dan ook wel.
1978 brief 6
God,
Mijn stem is aan de andere kant. Ik bedoel niet aan de andere kant van de lijn van dood en leven, hoewel ik vanuit mijn geloof moet aannemen, dat ik ook daar word gehoord. Nee, ik bedoel aan de andere kant van het ijzeren gordijn.
1978 brief 7
God,
Ik ging met een van mijn vriendinnen naar de stad, om eens breedvoerig te winkelen -het is toch bijna Sinterklaas-, of was het om de tijd te doden, ik weet het niet precies.
1978 brief 8
God,
Veel fut om U te schrijven heb ik niet; ik ben nog een beetje ziek.
Nou ja ... ziek gemaakt. Voor mij is alle ziek niet ziek. Helemaal ellendig van binnen en van buiten, koorts en pijn, lijdend zijn, aangetast zijn, dat is ziek. Daar moet je langzaam, maar zeker weer bovenop komen. Weer gezond worden.